Elfde Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing

De Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV) stelt haar elfde Jaarverslag voor. De langetermijnvooruitzichten van de sociale uitgaven en armoede-indicatoren die in dit rapport worden voorgesteld, bevatten de effecten van de recente structurele hervormingen, in het bijzonder op vlak van pensioenen, die beslist werden in het kader van het Regeerakkoord van december 2011.

In de nieuwe SCvV-vooruitzichten evolueert het geheel van sociale uitgaven van 25,3% van het bbp in 2011 naar 31,4% van het bbp, of bedragen de budgettaire kosten van de vergrijzing 6,1% van het bbp tussen 2011 en 2060. In vergelijking met de vorige vooruitzichten van de SCvV liggen de budgettaire kosten van de vergrijzing, over dezelfde projectieperiode, 0,7 procentpunt van het bbp hoger. Dat verschil is het resultaat van verschillende, in tegengestelde zin werkende factoren. Het effect van de hervormingen beslist in het Regeerakkoord van december 2011 doet de budgettaire kosten met 0,3 procent van het bbp afnemen. In dezelfde zin zou de gelijkschakeling van de toekenningsvoorwaarden van de pensioenbonus met de nieuwe voorwaarden voor het vervroegd pensioen de kosten met 0,1 procent van het bbp doen afnemen. Andere factoren daarentegen, waaronder voornamelijk de minder gunstige macro-economische omgeving, verhogen de budgettaire kosten van de vergrijzing met 1,1 procent van het bbp tussen 2011 en 2060.

De structurele hervormingen waarmee rekening is gehouden in de projectie hebben betrekking op de pensioenregelingen (verhogen van de leeftijds- en loopbaanvoorwaarde voor vervroegde pensionering, aanpassingen aan de pensioenberekening), de werkloosheidsregeling met bedrijfstoeslag (strengere toegangsvoorwaarden), de werkloosheidsverzekering (een nieuw systeem voor jonge schoolverlaters, een sterkere degressiviteit van de uitkeringen, een verhoging van de minimumleeftijd voor de anciënniteitstoeslag) en de systemen van tijdskrediet en loopbaanonderbreking (maatregelen om de toegang te beperken).

Het beperken van de mogelijkheden om zich, via het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of het vervroegd rustpensioen, terug te trekken uit de arbeidsmarkt, verhoogt de activiteitsgraad van de leeftijdscategorie 55-64 jaar met meer dan 6 procentpunt. Onder de hypothese van een structurele werkloosheidsgraad die niet wordt beïnvloed door de hervormingen, neemt de werkgelegenheidsgraad van personen uit die leeftijdscategorie toe met 5,6 procentpunt, in vergelijking met een situatie zonder hervorming. In het referentiescenario bereikt de werkgelegenheidsgraad van ouderen van 55 tot 64 jaar 56,3% in 2060 en de globale werkgelegenheidsgraad 68,5%. Door het verhogen van de werkgelegenheidsgraad, leiden de hervormingen ook tot een iets hogere economische groei ten opzichte van een scenario zonder hervorming.

Zoals reeds vermeld, maken de structurele hervormingen het mogelijk de budgettaire kosten van de vergrijzing met 0,3 procentpunt van het bbp te verlichten tussen 2011 en 2060, gelijk verdeeld over de tak pensioenen (waarbij de pensioenbonus en de leeftijdstoeslag tot 2060 in de huidige modaliteiten behouden blijven), de tak werkloosheid met bedrijfstoeslag en de tak werkloosheid. De relatief kleine besparing bij pensioenen kan op het eerste gezicht verrassend lijken. De geraamde daling van het aantal gepensioneerden als gevolg van de nieuwe toegangsvoorwaarden voor het vervroegd pensioen, zou oplopen tot ongeveer 66 000 personen of 1,7% van het totaal aantal gepensioneerden in 2060. De hervorming leidt echter ook tot een stijging van het gemiddeld pensioenbedrag in de verschillende regelingen. Die toename is voornamelijk te wijten aan een verlenging van de loopbanen met bijgevolg een hogere loopbaanbreuk, een belangrijkere pensioenbonus in de werknemers- en zelfstandigenregeling en leeftijdstoeslag bij het openbaar ambt, een lagere malus en een hoger aantal begunstigden van een minimumpensioen in de zelfstandigenregeling.

Verslag vergrijzingscommissie 2012

Nieuw grensbedrag wettelijke pensioenen 2011

Jaarlijks wordt het nieuwe grensbedrag (van toepassing op de berekening van de wettelijke pensioenen) gepubliceerd door de Rijksdienst voor Pensioenen (RvP). Dit bedrag wordt in veel aanvullende pensioenplannen gebruikt.

Het plafond voor 2011 bedraagt € 49.773,66 (in 2010 bedroeg dit € 47.960,29).

Het maximum wettelijk pensioen als alleenstaande bedraagt € 24.295,88, en als gezinshoofd € 30.369,85. Deze bedragen zijn vastgesteld aan index 130,80.

BRFPENSIONARCHITECTS

Overzicht van de pensioenmaatregelen in het regeerakkoord

In het regeerakkoord wordt op verschillende plaatsen de pensioenen (1ste, 2de en 3de pijler) hervormd. Hierbij een overzicht:

Hervorming van de pensioenen (pag. 102)

Maatregelen betreffende de 2e en 3e pijlers

In het kader van de interprofessionele onderhandelingen zal de regering de sociale partners vragen om de 1e pensioenpijler te consolideren en een veralgemening van een 2e pijler of van een 1e pijler bis te overwegen, bij voorrang voor zij die geen toegang hebben tot de 2e pijler.

De regering zal de fiscale 80%-regel evalueren om er de perverse gevolgen van bloot te leggen (het aandikken van de bezoldiging op het einde van de loopbaan om het hoogste fiscale voordeel te kunnen genieten, rekenfouten door een verkeerde evaluatie van het wettelijk pensioenbedrag bij een gemengde loopbaan, …) en die te vermijden.

De voor de 2e pensioenpijler gestorte bijdragen zullen maar fiscaal aftrekbaar zijn (in het kader van de 80%-regel) indien ze recht geven op een aanvullend pensioen dat, bij het wettelijk pensioen samengevoegd, het niveau van het hoogste overheidspensioen niet overschrijdt.

De belastingsvoeten van de 2e pijler, opgebouwd op basis van de werkgeversbijdragen, zullen worden herzien: 20% op 60 jaar, 18% op 61 jaar, 16,5% op 62 tot 64 jaar en 10% op 65 jaar, tegen 16,5% op 60 tot 64 jaar en 10% op 65 jaar vandaag.

De belastingsverminderingen op de 2e en de 3e pijler, die momenteel berekend worden op basis van een bijzondere gemiddelde aanslagvoet, zullen voortaan op basis van een percentage van 30% voor alle belastingplichtingen worden berekend, ongeacht het inkomen.

Verhoging van de effectieve leeftijd om op vervroegd pensioen te gaan

De minimumleeftijd voor het vervroegd pensioen zal vanaf 2013 met 6 maanden verhogen en daarna met 6 maanden per jaar om in 2016 op 62 jaar te komen, in de privésector en in het algemeen stelsel van het openbaar ambt. De minimale loopbaanvoorwaarde zal in de privésector en in het algemeen stelsel van het openbaar ambt tegen 2015 geleidelijk aan op 40 jaar komen.” Bij lange loopbanen zal men in twee uitzonderingen voorzien: het pensioen zal op 60 jaar kunnen bij 42 loopbaanjaren en op 61 jaar bij 41 loopbaanjaren.

Jaar Minimumleeftijd Loopbaanvoorwaarde Uitzonderingen lange loopbanen
2012 60 jaar 35 (privé) / 5 (overheid) loopbaanjaren
2013 60 jaar en 6 maanden 38 loopbaanjaren 60 jaar bij 40 loopbaanjaren
2014 61 jaar 39 loopbaanjaren 60 jaar bij 40 loopbaanjaren
2015 61 jaar en 6 maanden 40 loopbaanjaren 60 jaar bij 41 loopbaanjaren
2016 62 jaar 40 loopbaanjaren 60 jaar bij 42 loopbaanjaren
61 jaar bij 41 loopbaanjaren

De pensioenbonus zal vóór 1 december 2012 worden geëvalueerd, met de bedoeling om zijn aansporend karakter te versterken.

De laatste beroepsmaanden zullen geleidelijk aan in de pensioenberekening van de privésector in rekening worden gebracht. Een in ministerraad overlegd besluit zal het ogenblik waarop deze bepaling in werking treedt vastleggen.

Werken na 65 jaar zal in de overheidssector worden toegestaan, mits het akkoord van de werkgever.

Het beginsel van eenheid van loopbaan zal in alle stelsels geleidelijk aan worden afgeschaft: de gewerkte jaren na 45 loopbaanjaren zullen recht geven op een verhoogd pensioen, voor zover ze niet meer dan dertig gelijkgestelde dagen per loopbaanjaar bevatten.

Verlenging van sommige loopbanen door de bijzondere stelsels op het algemeen stelsel af te stemmen

De huidige ambtenaren van de bijzondere stelsels van het openbaar ambt die nu een gunstigere tantième dan 1/48e genieten zullen voor de vanaf 1 januari 2012 gepresteerde periodes hun pensioen op basis van een tantième 1/48e zien berekend worden (de al verworven rechten blijven volgens de oude berekeningsmethode).

De ambtenaren van 55 jaar en ouder op 1 januari 2012 zullen voor hun volledige pensioen de oude berekeningsmethode genieten.

De bijzondere stelsels van de privésector zullen op het algemene stelsel worden afgestemd: de verworven rechten zullen vanaf 1 januari 2012 op basis van de nieuwe berekening gebeuren en de werknemers van 55 jaar en ouder op 1 januari 2012 zullen de oude berekeningsmethode voor hun volledige pensioen genieten.

Verhoging van het aantal jaren dat voor de pensioenberekening in de overheidssector meetelt

De gemiddelde wedde van de laatste tien beroepsjaren zal als basis dienen om het pensioen in de overheidssector te berekenen.

Deze nieuwe berekeningsmethode zal niet gelden voor de mensen van 50 jaar en ouder op 1 januari 2012.

Om de mensen met de laagste pensioenen te beschermen, zal de regering onderzoeken of men ervoor kan zorgen dat de nieuwe berekening geen pensioen oplevert dat onder een te bepalen niveau ligt.

Vrijwillig werken na de pensioenleeftijd

Vóór 65 jaar

Het huidige stelsel zal blijven, maar de sanctie zal in overeenstemming met de overschrijding zijn. De inkomensgrens zal voortaan geïndexeerd zijn.

Vanaf 65 jaar

De beroepsinkomensgrens zal worden afgeschaft voor de personen die in 2013 42 loopbaanjaren tellen. In 2014 zal de maatregel worden geëvalueerd met het oog op een eventuele verhoging van deze loopbaanvoorwaarde. Vanaf een jaarinkomen van 33.000 € bruto zal de belastingvermindering voor vervangingsinkomens degressief zijn.

Voor de personen die niet aan de loopbaanvoorwaarde voldoen: de (voortaan geïndexeerde) inkomensgrens zal blijven, maar de sanctie zal in verhouding tot de overschrijding staan.

Het zal onmogelijk blijven om bijkomende pensioenrechten op te bouwen wanneer men al een pensioen krijgt.

Deze maatregelen zullen vanaf 2013 worden toegepast.

Bij de pensioenberekening het werk meer laten doorwegen ten opzichte van de periodes van inactiviteit

De regering zal de mogelijkheid onderzoeken om de uitvoeringsregels voor de gelijkstelling van de voor alle pensioenstelsels gemeenschappelijke periodes op elkaar af te stemmen.

De werkloosheid van de 3e periode en de brugpensioenperioden vóór 60 jaar zullen in de pensioenberekening gevaloriseerd worden op basis van het minimumrecht per loopbaanjaar, met uitzondering van de brugpensioenen in geval van een bedrijf in moeilijkheden of herstructurering, evenals die welke ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 96 werden genomen.

De periodes van vrijwillige werkonderbreking, buiten het gemotiveerde tijdskrediet en de thematische verloven, zullen bij de pensioenberekening nog voor maximum een jaar gevaloriseerd worden. In geval van een arbeidsduurvermindering van 1/5de tijd zal deze gelijkstelling in dagen kunnen worden geteld.

Deze maatregelen zullen voor de betrokken periodes vanaf 2012 in werking treden.

De overlevingspensioenen beperken

De mensen die hun partner  verliezen zullen een “overgangsuitkering” ontvangen waarvan de duur zal afhangen van de leeftijd, het aantal kinderen en het aantal jaren van wettelijk samenwonen of huwelijk.

Na afloop van de overgangsuitkering en bij gebrek aan een baan zal er onmiddellijk een recht op werkloosheidsuitkering geopend worden, zonder wachttijd en met een aangepaste en vroegtijdige begeleiding.

Om een overgang tussen het oude en het nieuwe stelsel te garanderen, zal de regering ervoor zorgen dat voor de mensen die op 1 januari 2012 de leeftijd van 30 jaar hebben bereikt, in geval hun partner overlijdt, het rustpensioen zal worden verhoogd met een bedrag ter waarde van wat ze in het kader van het huidige overlevingspensioenstelsel zouden hebben ontvangen.

De regels om een pensioen en een beroepsinkomen te cumuleren zullen worden versoepeld, teneinde de werkloosheidsvallen te bestrijden.

Zilverfonds en Fonds voor de toekomst

De regering zal in overleg met de sociale partners onderzoeken of een fusie tussen het Zilverfonds en het Fonds voor de toekomst van de geneeskundige verzorging opportuun is.

De inkomens van de gepensioneerden optrekken en hen beter informeren

De pensioenen van de zelfstandigen en van de loontrekkenden zullen in het kader van de welvaartsenveloppe worden opgewaardeerd.

Alle werkenden zullen zeer regelmatig, en vanaf het begin van hun loopbaan, een raming van hun toekomstige pensioenrechten ontvangen. De loopbaangegevens over de drie pensioenstelsels en de aanvullende pensioenen zullen in één databank worden bijeengebracht waarin de gegevens onder een format zullen zijn opgeslaan dat voor alle takken van de sociale zekerheid bruikbaar is. Zo zal er maar één aanspreekpunt zijn om de gepensioneerden en de toekomstige gepensioneerden over hun toestand en rechten te informeren.

In diverse hoofdstukken

  • De pensioenregeling voor parlementsleden zal progressief in overeenstemming gebracht worden met het systeem in de openbare sector. (pag. 12)
  • De individuele pensioentoezeggingen voor de zelfstandige bedrijfsleiders zullen moeten worden uitbesteed aan een verzekeringsmaatschappij of een pensioenfonds en zullen niet meer kunnen worden opgebouwd via een interne pensioenvoorziening van het bedrijf. De verzekeringspremies op die toezeggingen zullen worden onderworpen aan de belasting van 4,4% op de verzekeringsovereenkomsten. (pag. 79)
  • De laagste pensioenen zullen worden opgewaardeerd. (pag. 113)
  • Naast de gelijkschakeling van de kinderbijslag in het stelsel van de zelfstandigen met die van de loontrekkenden waarin het institutioneel akkoord voorziet, zullen de zelfstandigen hun minimumpensioenen zien verhogen, om geleidelijk aan op dezelfde hoogte als die van de loontrekkenden te komen, afhankelijk van de budgettaire mogelijkheden van het stelsel. (pag. 113)

regeerakkoord

Regularisatie van studieperiodes in het werknemers- en zelfstandigenstelsel

Mevrouw de volksvertegenwoordiger Sonja Becq stelt vast dat weinig geweten is omtrent de mogelijkheid tot gelijkstelling van de studiejaren voor de berekening van het pensioen voor werknemers/zelfstandigen.

De minister van Pensioenen antwoordt dat in 2009 er 264 aanvragen waren en ongeveer 225 effectieve betalingen (stelsel werknemers). In het werknemersstelsel kunnen studieperioden geregulariseerd worden binnen de tien jaar na het beëndigen van de studies. In de pensioenregeling van de zelfstandigen geldt deze tijdslimiet niet.

De huidige kostprijs voor één geregulariseerd studiejaar bedraagt 1.307,52 euro. Deze kostprijs is gebaseerd op de evolutie van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandloon. Dit maandloon evolueert mee met de index. Het jaarlijks pensioenvoordeel bedraagt bij benadering 227,89 euro voor een pensioen als alleenstaande en 284,86 euro voor een gezinspensioen (bruto bedragen berekend op basis van een loopbaanbreuk in 45sten). Het bedrag van de regularisatie kan dus, theoretisch gezien, worden gerecupereerd in minder dan zes jaar.

53K0022

Gemiddelde pensioenleeftijd voor zelfstandigen

Op vraag van mevrouw de volksvertegenwoordiger Maggie De Block, geeft de Minister van Pensioenen de gemiddelde pensioenleeftijd voor zelfstandigen tussen 2005 en 2009:

Man Vrouw
2004 64,07 63,83
2005 64,01 63,71
2006 63,81 66,37
2007 63,89 64,46
2008 63,92 64,41
2009 63,99 66,26

De verhoogde gemiddelde leeftijd voor de vrouwen wier rustpensioen in 2006 en in 2009 is ingegaan, wordt verklaard door het kleiner aantal vrouwen die in de loop van de vermelde jaren hun rustpensioen genomen hebben tengevolge van de verhoging van de pensioenleeftijd van 63 naar 64 jaar in 2006 en van 64 naar 65 jaar in 2009 waardoor de impact van enkele extreme gevallen (leeftijd op de eerste ingang van het rustpensioen 70 jaar) groter is.

53K0012

Nieuw grensbedrag wettelijke pensioenen 2010

Jaarlijks wordt het nieuwe grensbedrag (van toepassing op de berekening van de wettelijke pensioenen) gepubliceerd door de Rijksdienst voor Pensioenen (RvP). Dit bedrag wordt in veel aanvullende pensioenplannen gebruikt.

Het bedrag voor 2010 bedraagt € 47.960,29 (in 2009 bedroeg dit € 47.171,84).

Het maximum wettelijk pensioen als alleenstaande bedraagt € 23.385,37, en als gezinshoofd € 29.231,71. Deze bedragen zijn vastgesteld aan index 128,24.

BRFPENSIONARCHITECTS

Belgische Pensioenatlas 2010

De toegenomen aandacht voor pensioenen staat in schril contrast met de beperkte informatie die hierover in België beschikbaar is. Daarom wil deze Pensioenatlas op een toegankelijke en betrouwbare wijze cijfermateriaal aanreiken over de hoogte en ongelijke verdeling van de Belgische pensioenen. Daarbij beperkt deze atlas zich niet tot de eerste pijler van de wettelijke pensioenen, maar komt ook de tweede pijler met de arbeidsgebonden aanvullende pensioenen aan bod. Bovendien verschaft de atlas inzicht in het totale pensioenpakket dat gepensioneerden ontvangen, dus op basis van de eerste en tweede pijler samen.

Op deze manier wil de Pensioenatlas aantonen in welke mate en voor welke groepen de Belgische pensioenen (on)toereikend zijn. Het pensioenbeleid ziet zich immers geconfronteerd met een dubbele uitdaging. Enerzijds is er de uitdaging van de financiële houdbaarheid: hoe krijgen we in de toekomst de pensioenen op een stabiele manier gefinancierd? Deze uitdaging krijgt naar aanleiding van de vergrijzing in de samenleving terecht veel aandacht. Er stelt zich echter nog een tweede, even fundamentele uitdaging, namelijk die van de sociale houdbaarheid van het pensioensysteem. De vraag stelt zich in welke mate we nu en in de toekomst de toereikendheid van de pensioenen kunnen garanderen en zo de welvaart van een groeiende groep ouderen kunnen veiligstellen. Door de zwakke plekken en ongelijkheden in het pensioensysteem bloot te leggen, wil deze Pensioenatlas enkele basisinzichten aanreiken om geïnformeerde antwoorden op deze vraag mogelijk te maken. De Pensioenatlas presenteert cijfermateriaal dat afkomstig is uit een unieke databron, namelijk het Pensioenkadaster. De mogelijkheden van deze administratieve databank werden tot voor kort niet volledig benut. Daar kwam verandering in met de ontsluiting van het Pensioenkadaster en de meer recente koppeling ervan aan het Rijksregister.

De Pensioenatlas zelf is opgevat als een update en selectie van een aantal meer technische working papers gepubliceerd bij de FOD Sociale Zekerheid1. De update gebeurde aan de hand van de meest recent beschikbare data, namelijk die voor de Belgische gepensioneerden in 2007. Dit wordt aangevuld met een schets van de socio-demografische context van het Belgische pensioensysteem. Tot slot krijgt de atlas ook een internationale dimensie, door in het laatste hoofdstuk de toereikendheid van de Belgische pensioenen vanuit internationaal vergelijkend perspectief te evalueren.

Pensioenatlas van Belgie 2010

Jaarverslag Studiecommissie voor de Vergrijzing

De Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV) werd opgericht in het kader van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds. De voorliggende publicatie is het negende rapport van de SCvV en bestudeert de budgettaire en sociale gevolgen van de vergrijzing op lange termijn. Dit verslag wordt bezorgd aan de regering, aan de Afdeling “Financieringsbehoeften van de overheid” van de Hoge Raad voor Financiën, aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en aan de Nationale Arbeidsraad.

De vorige editie van het jaarverslag werd gerealiseerd in een context van een macroeconomische en financiële crisis waardoor het uiterst moeilijk was om het macro-economisch scenario te definiëren waarop de langetermijnvooruitzichten van de evolutie van de sociale uitgaven zijn gebaseerd. In die context opteerde de SCvV voor de presentatie van drie productiviteitsscenario’s: een referentiescenario gekenmerkt door een jaarlijkse productiviteitsgroei van 1,5%, dat zich in het midden situeert van een scenario met een hogere productiviteitsgroei (van 1,75% per jaar) en één met een zwakkere productiviteitsgroei (van 1,25% per jaar). De SCvV kiest opnieuw voor die benadering in het voorliggende verslag. Hoofdstuk 1 evalueert de budgettaire kosten van de vergrijzing volgens die drie scenario’s. Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de vervroegde uittredingen uit de arbeidsmarkt.

Jaarverslag Studiecommissie Vergrijzing