Op 30 september 2010 heeft de advocaat-generaal zijn conclusie neergelegd in de zaak C-236/09. Deze kadert in de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Op grond van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113 mogen de lidstaten verschillen op grond van geslacht in verzekeringspremies en uitkeringen voor individuele personen toestaan in de gevallen waarin geslacht een bepalende risicofactor is en dit kan worden onderbouwd door relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens. Talrijke lidstaten hebben voor een of meerdere typen van verzekeringen gebruik gemaakt van deze uitzondering. Het Belgische Grondwettelijk Hof heeft evenwel gevraagd of deze bepaling van de richtlijn verenigbaar is met hogere regels van Unierecht, in het bijzonder met het als grondrecht neergelegde verbod van discriminatie op grond van geslacht. Dit verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een door de Belgische Verbruikersunie Test-aankoop en door twee particuliere personen ingesteld beroep tot ongrondwettig verklaring van de Belgische wet waarbij richtlijn 2004/113 in nationaal recht wordt omgezet.
De advocaat-generaal is van mening dat het gebruik van op het geslacht gebaseerde actuariële factoren onverenigbaar is met het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Hij stelt voor artikel 5, lid 2 van richtlijn 2004/113 ongeldig te verklaren wegens schending van het als grondrecht neergelegde verbod van discriminatie op grond van geslacht. Hij is evenwel voorstander van een beperking in de tijd van het arrest.
HvJ 30 september 2010, C-236/09, conclusie advocaat-generaal.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 2