In een vonnis van 22 juni 2009 oordeelde de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt dat een werkgever een aanvullende pensioentoezegging niet eenzijdig kan wijzigen.
Een werkgever deed ten voordele van zijn kaderleden en hogere bedienden een aanvullende pensioentoezegging in 1967. Begin jaren 2000, na sluiting van de onderneming en nadat alle werknemers waren afgevloeid, ontstond er een geschil tussen enerzijds de werkgever en de pensioeninstelling, en anderzijds de begunstigde ex-werknemers.
Het geschil draaide om de interpretatie en de uitvoering van het pensioenreglement, waarin de omvang van de pensioentoezegging van de werkgever aan de aangeslotenen bepaald wordt. De werkgever en de pensioeninstelling gaven een nieuwe interpretatie aan de pensioentoezegging, waardoor de pensioenrechten van de aangeslotenen minder omvangrijk werden dan in de interpretatie die er vóór 2000 aan werd gegeven.
De rechtbank van eerste aanleg te Hasselt sprak zich als volgt uit:
De pensioentoezegging neergeschreven in het pensioenreglement, maakt deel uit van de individuele arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
Aangezien dat reglement deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst, moeten de regels voor interpretatie van contracten worden toegepast om de draagwijdte van het reglement te achterhalen. De oorspronkelijke en gemeenschappelijke bedoeling van de werkgever en de begunstigde werknemers bij de pensioentoezegging moet achterhaald worden.
De interpretatie van het pensioenreglement mag niet eenzijdig worden gewijzigd door de werkgever, noch door de pensioeninstelling die de pensioentoezegging moet uitvoeren volgens de bepalingen van het pensioenreglement.
Overeenkomstig de wet Aanvullende Pensioenen geldt als algemeen principe dat de beslissing tot invoering, wijziging of opheffing van een pensioentoezegging tot de uitsluitende bevoegdheid van de werkgever behoort. Deze eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van de werkgever moet echter genuanceerd worden vanuit de bepalingen van het Belgisch recht die het eenzijdig wijzigingsrecht van de werkgever beperken. Enerzijds is er artikel 1134, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek dat bepaalt dat overeenkomsten niet kunnen worden herroepen dan met wederzijdse toestemming van de partijen en op gronden door de wet erkend. Anderzijds bepaalt artikel 25 van de Arbeidsovereenkomstenwet dat elk beding waarbij de werkgever zich het recht voorbehoudt de essentiële voorwaarden van de arbeidsovereenkomst eenzijdig te wijzigen, nietig is.
Uit de toepassing van deze artikelen op aanvullende pensioenplannen vloeit voort dat, wanneer een pensioenreglement geen wijzigingsbeding bevat, een eenzijdige wijziging door de werkgever van de bepalingen van het pensioenreglement niet aanvaardbaar is.
Alle beslissingen van de werkgever die een eenzijdige wijziging van de pensioentoezegging inhouden zijn dan ook in strijd met artikel 1134, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek. Deze beslissingen zijn dus niet rechtgeldig en bijgevolg niet tegenstelbaar aan de aangeslotenen of begunstigden.
Uit dit vonnis blijkt dus zeer duidelijk dat een werkgever (net als de uitvoerende pensioeninstelling) zich dient te houden aan de pensioentoezegging zoals die oorspronkelijk is overeengekomen met zijn werknemers. Hij kan deze pensioentoezegging niet eenzijdig wijzigen of er een nieuwe interpretatie aan geven waardoor de rechten van de aangeslotenen worden gewijzigd.
Bron: Eubelius, december 2009