Artikel 14, § 1, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (hierna « WAP » genoemd) stelt als beginsel dat elke inrichter die een pensioenstelsel invoert, geen ongeoorloofd onderscheid mag maken tussen de werknemers.
De toepassing van dit beginsel blijkt in de praktijk heel wat vragen op te roepen. De complexiteit van de anti-discriminatieproblematiek is onder meer het gevolg van de interactie tussen de verschillende Belgische reglementeringen en Europese richtlijnen, die niet altijd rechtstreeks betrekking hebben op aanvullende pensioenen.
Bovendien zijn volgens het grondwettelijk principe van de scheiding der machten enkel de hoven en rechtbanken bevoegd om interpretatievragen over wetten en regelgevende teksten op te lossen.
Dit advies is gebaseerd op een document opgesteld door een werkgroep van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen, waaraan ook de Commissie voor het Bank-, Financie en Assurantiewezen en het Centrum voor gelijke kansen en voor racismebestrijding hebben meegewerkt. Deze laatste twee instellingen zijn niet gebonden door dit advies dat louter uitgaat van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen.
Advies nr. 11 van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen