Een werknemer beschouwt de stopzetting van de betaling van de pensioenbijdragen zonder dat hij daarvan op de hoogte werd gesteld als een contractuele tekortkoming en meent dat de contractuele aansprakelijkheid van de werkgever op grond van art. 1134 Burgerlijk Wetboek in het gedrang is. En indien de contractuele aansprakelijkheid niet wordt weerhouden, steunt de werknemer zijn vordering op de buitencontractuele aansprakelijkheid op grond van art 1382 Burgerlijk Wetboek.
Het Hof oordeelt dat in de mate de vordering gesteund is op de contractuele aansprakelijkheid wegens het niet betalen van bijdragen in de groepsverzekering en het niet informeren van de werknemer, deze vordering verjaard, nu bij het inleiden van de vordering meer dan 5 jaar was verstreken was sinds de stopzetting van de betaling en de inbreuk op de informatieplicht.
Het hof is van oordeel dat de werknemer geen grond aanwijst voor de extra contractuele aansprakelijkheid, onderscheiden van de contractuele tekortkoming. Het stopzetten van de toekenning van het loonsvoordeel en het niet informeren van een werknemer daarvan is een contractuele tekortkoming vanwege de werkgever, noch wijst hij een schade aan die onderscheiden is van deze die uit de contractuele tekortkoming voortvloeit.
Arbh. Brussel 18 mei 2010, A.R. nr. 2006/AB/49186, niet gepubliceerd.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 6, 8 juli 2010