Het Staatsblad van 11 december 2009 geeft de bedrijfsvoorheffingen die voor 2010 van toepassing zijn op aanvullende pensioenen. Ze zijn niet gewijzigd ten opzichte van vorig jaar.
Étiquette : Fiscaliteit
10% belastingen bij overlijden na je 65ste
De belastingadministratie heeft in een circulaire van 22 april 2009 bevestigd dat ook het belastingtarief van 10% van toepassing is voor personen die overlijdt na de wettelijke pensioenleeftijd, maar zijn aanvullend pensioenkapitaal nog niet heeft opgenomen.
Zie ook het nieuwsbericht van 5 januari 2009
Continue reading « 10% belastingen bij overlijden na je 65ste »
Uitkering levensverzekeringscontract en tijdstip van belastbaarheid
Wanneer de werkgeversbijdragen voor een levensverzekeringscontract op het ogenblik dat zij worden gestort, als bezoldigingen moeten beschouwd worden in hoofde van de werknemer omdat de pensioenopbouw wordt verricht in zijn definitief en uitsluitend voordeel, worden de latere uitkeringen niet als een uitgesteld beroepsinkomen belast op grond van art. 34, § 1, 2° WIB92.
Continue reading « Uitkering levensverzekeringscontract en tijdstip van belastbaarheid »
Uitkering aanvullend pensioenkapitaal voor beëindiging mandaat
Het Hof van Beroep te Gent oordeelde dat het pensioenkapitaal toegekend aan een afgevaardigd bestuurder drie maanden voor diens pensionering, niet kan genieten van het gunstig belastingtarief van 16,5 % uit artikel 171, 4°, g WIB92.
Gent, 4 november 2008, zoals besproken in C. Payen, Capital de pension et poursuite du mandat, Actualités Fiscales 2009, afl. 16, 3-5.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 5
Problemen pensioenfondsen
Als antwoord op een vraag van de heer Logghe over de impact van de financiële crisis op pensioenfondsen, stelt de Minister van Financiën het volgende. Op dit ogenblik zijn er in België 250 instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening actief. Deze instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening tellen op 31 december 2007 620.300 aangeslotenen, waarvan 430.251 actieve aangeslotenen, 136.872 aangeslotenen met uitgestelde rechten en 53.177 renteniers.
De dekkingsgraad van alle IBPs samen bedroeg eind 2006 143% en eind 2007 130%. De gegevens voor het boekjaar 2008 zullen maar gekend zijn rond half 2009.
Op basis van de resultaten van een enquête verwacht de Belgische Vereniging van Pensioeninstellingen (BVPI) voor 2008 een negatief rendement van ongeveer 20%, waardoor de gemiddelde dekkingsgraad rond de 110% zal komen te liggen.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 5
Parlementaire vraag dd 20/04/2009 over de problemen bij pensioenfondsen
Pensioenopbouw in het buitenland
Bij pensioenbrief werden door haar toenmalige Nederlandse werkgever pensioenrechten toegekend, meer bepaald een levenslang ouderdomspensioen. De administratie oordeelde dat de latere uitkeringen van dit fonds belastbare pensioenen waren in België. De fiscale behandeling van niet-Belgische pensioenrechten moet worden bepaald vanuit de veronderstelling dat ze in België zijn opgebouwd. Het « non bis in idem » beginsel houdt derhalve in dat wanneer de stortingen voor de pensioenopbouw in het buitenland in het definitief en uitsluitend voordeel van de belastingplichtige werden gestort, de administratie de uitkeringen van in het buitenland opgebouwd extralegaal pensioen niet als een uitgesteld bedrijfsinkomen kan belasten.
Er dient derhalve onderzocht te worden of de opbouw van het pensioen gebeurd is in het definitief en uitsluitend voordeel. Uit de voorliggende feiten blijkt dat de stortingen wel degelijk gebeurd zijn in het definitief en uitsluitend voordeel en dat de uitkeringen ontvangen beantwoorden aan pensioenen, zoals bedoeld in artikel 39 §2 WIB’92, die kunnen genieten van de vrijstelling voorzien in dit artikel.
Antwerpen 14 oktober 2008, Fiscalnet 24 februari 2009, A.R. nr 2007/254
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 4
Is de uitkering van een Nederlands pensioenfonds in België belastbaar?
Eisers worden door de administratie belast op de uitkering van een Nederlands pensioenfonds. Zij houden evenwel voor dat de uitkering vanwege het pensioenfonds vrijgesteld is op basis van art. 39, §2, 2° WIB92. De Rechtbank oordeelde dat wanneer de werkgeversbijdragen voor een levensverzekeringscontract op het ogenblik dat zij worden gestort, in hoofde van de werknemer moeten beschouwd worden als bezoldigingen omdat de pensioenopbouw wordt verricht in zijn definitief en uitsluitend voordeel, de latere uitkeringen niet als een uitgesteld beroepsinkomen kunnen belast worden op grond van art. 34, § 1, 2° WIB92. Dit is evenwel niet het geval wanneer wordt vastgesteld dat de werknemer tijdens de opbouw van het pensioen krachtens de wet of de overeenkomst, niet kon beschikken over de pensioenreserves. Na onderzoek van het voorliggende pensioenreglement volgt dat de aangeslotene of zijn begunstigde de toegekende pensioenaanspraken niet kan verliezen en dat derhalve de pensioenrechten bij het pensioenfonds opgebouwd en toegekend zijn in het individueel en definitief voordeel van eiser en zijn begunstigde, zodat deze bijdragen dienen aangemerkt te worden als bijdragen tot een individuele levensverzekering.
Rb. Hasselt 25 juni 2008, Fiscalnet, 28 januari 2009
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3
Uitbetaling Nederlands pensioenfonds belastbaar in België?
De echtgenoot van eiseres had een pensioentoezegging in eigen naam opgebouwd bij een verzekeringsmaatschappij. Na overlijden van haar man werden de vrijgekomen fondsen herbelegd in een verzekering die voorziet in een jaarlijkse uitkering zolang eiseres in leven was. Deze uitkering werd door de administratie belast als een pensioen. De Rechtbank oordeelde dat de fiscale behandeling van niet-Belgische pensioenrechten moet worden bepaald vanuit de veronderstelling dat ze in België zijn opgebouwd. Wanneer de werkgeversbijdragen voor een levensverzekeringscontract op het ogenblik dat zij worden gestort, in hoofde van de werknemer moeten beschouwd worden als bezoldigingen omdat de pensioenopbouw wordt verricht in zijn definitief en uitsluitend voordeel, kunnen de latere uitkeringen niet als een uitgesteld beroepsinkomen belast worden op grond van art. 34, § 1, 2° WIB92.
Dit is evenwel niet het geval wanneer wordt vastgesteld dat de werknemer tijdens de opbouw van het pensioen krachtens de wet of de overeenkomst, niet kon beschikken over de pensioenreserves. De aangelegde pensioenreserve bleef tot op het ogenblik van het overlijden van de echtgenoot van eiseres in 1998 eigendom van de verzekeraar en daarna werden de pensioenaanspraken aangewend tot betaling van de éénmalige premie van de door eiseres onderschreven individuele levensverzekeringsovereenkomst verzekeringsmaatschappij. De betaling van de premie in 1998 dient beschouwd te worden als een overdracht in de zin van art. 364ter WIB92. Terecht stelt eiseres dan ook dat de belasting diende gevestigd te worden op het ogenblik van de uitbetaling door de verzekeringsmaatschappij in 1998. Ten onrechte heeft de administratie dan ook de uitkering in 2000 belast.
Rb. Hasselt 18 juni 2008, Fiscalnet 28 januari 2009
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3
Belastbaarheid afkoopbedrag pensioen voor de normale einddatum
Appellanten gingen over tot afkoop van een pensioenpolis voor de normale einddatum van het pensioencontract. De administratie stelde dat de afkoopsommen te beschouwen waren als inkomsten in de zin van artikel 18 van het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag. De administratie kondigde haar voornemen aan om dit bedrag belastbaar te stellen als pensioenen overeenkomstig artikel 34 WIB92. Appellanten menen aanspraak te kunnen maken op de vrijstelling, voorzien in artikel 39 WIB92. De administratie van haar kant stelt dat niet voldaan is aan de voorwaarden om te kunnen genieten van de vrijstelling van artikel 39, §2 WIB92.
De administratie argumenteert dat de appellanten niet beschikken over definitief verworven rechten, vermits uit de stukken blijkt dat ze tijdens de opbouw van het pensioenkapitaal op geen enkel ogenblik konden beschikken over de opgebouwde som, dat ze de verzekering niet konden afkopen en dat ze nooit zeker waren ooit enig inkomen te ontvangen.
Het Hof oordeelt dat stortingen geacht moeten worden te zijn gebeurd in het definitief en uitsluitend voordeel van de werknemer indien ze op definitieve wijze in het patrimonium van de werknemer zijn overgegaan. Dit impliceert niet dat het bewijs moet worden geleverd dat de werknemer tijdens de opbouw van zijn pensioen op eender welk ogenblik vrij kon beschikken over de pensioenreserves. Op basis van voorliggende feiten kan worden aangenomen dat de betrokken polissen te beschouwen zijn als individuele levensverzekeringscontracten in de zin van artikel 39, §2 WIB92, waarbij de premies werden gestort in het definitief en uitsluitend voordeel van de verzekerde.
Antwerpen 16 september 2008, Fiscalnet 22 januari 2009.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3
Aftrekbaarheid van voorzieningen voor toekomstig te betalen groepsverzekeringspremies
Een werkgever voorziet voor haar personeel een aanvullend pensioen, dat wordt vastgesteld op grond van het aantal jaren dienst en het loon onmiddellijk voorafgaand aan het pensioen. De werkgever legt op de balans een voorziening aan die gelijk is aan het verschil tussen de actuariële waarde van de pensioenverplichtingen gewaardeerd volgens de PBO-methode en het bij de groepsverzekeraar gefinancierde gedeelte. De PBO-methode (Projected Benefit Obligation) houdt voor de berekening van de pensioenverplichting rekening
met het vermoedelijke loon op het ogenblik van de pensionering, in plaats van met het huidige loon. Er wordt dus rekening gehouden met de in de toekomst te verwachten groei van het loon van de werknemer.
Deze voorziening werd door de administratie aan de belastbare grondslag toegevoegd. De rechtbank stelt dat voorzieningen voor toekomstig te betalen groepsverzekeringspremies, die zijn aangelegd om rekening te houden met de verwachte toekomstige groei van het salaris van de werknemers, van belasting kunnen worden vrijgesteld. De rechtbank beslist evenwel om de debatten te heropenen zodat de partijen kunnen concluderen over de vraag of de rechtbank de vrijstelling van de voorzieningen mag weigeren omdat de kosten waarvoor de voorzieningen zijn aangelegd, niet scherp omschreven zouden zijn en/of niet waarschijnlijk zouden zijn.
Rb. Leuven 5 september 2008, De Fiscale Koerier, afl. 2008/719.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3