Gehoudenheid van werkgever en pensioeninstelling t.a.v. de aangesloten werknemer

Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de pensioentoezegging en de pensioenuitvoering. De pensioentoezegging behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de werkgever en is gericht aan de werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst.

De pensioenuitvoering door de pensioeninstelling gebeurt op basis van de verbintenissen vastgelegd in het pensioenreglement. De groepsverzekeringsovereenkomst is een beding ten behoeve van een derde in de zin van artikel 1121 BW. Het verschaft aan de werknemer een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar.

In de eerste plaats rust de verantwoordelijkheid voor de uitvoering op de pensioeninstelling, om vervolgens en subsidiair hieraan door de werkgever te moeten worden aangevuld, zoals wanneer bij een resultaatsverbintenis de verzekeringsafspraak onvoldoende is om wat aan de werknemer werd toegezegd, te realiseren.

Wanneer een werkgever zijn verplichtingen in verband met de pensioentoezegging nakomt door het afsluiten van een groepsverzekering en het nakomen van zijn verbintenissen dienaangaande, bevrijdt hij zich van zijn pensioenverbintenis ten aanzien van de werknemers.

Arbh. Brussel 10 april 2009, Soc. Kron. 2009, 548.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 4, 20 april 2010

Veroordeling pensioeninstelling voor discriminatie in de aansluiting

Il est interdit à l’employeur de procéder à une discrimination quelconque, sans qu’il faille rechercher si celle-ci est raisonnable ou non, dans l’attribution d’avantages complémentaires de sécurité sociale, y compris en matière de régime complémentaire de pension, aux travailleurs de l’entreprise qui appartiennent à une même catégorie.

La notion de catégorie n’est pas définie par la loi. Elle s’identifie à un groupe homogène de travailleurs, auxquels il est justifié d’accorder les mêmes avantages complémentaires de sécurité sociale, déterminé en fonction de la nature de leur travail, ou du niveau de leurs responsabilités, ou encore d’autres critères plus stricts comme un régime spécifique de rémunération.

L’assureur qui manque à son devoir professionnel de vigilance en négligeant d’attirer l’attention de l’employeur, avec lequel il contracte une assurance de groupe, sur l’existence d’une discrimination illégale dans le régime de pension complémentaire convenu, peut engager sa responsabilité extracontractuelle envers les travailleurs préjudiciés par cette discrimination.

Le dommage subi par ces derniers en suite de la faute de l’assureur consiste dans la perte de la chance de recevoir de l’employeur, si celui-ci avait été averti, l’avantage dû en l’absence de discrimination. La réparation est proportionnée à la part de responsabilité de l’assureur dans la violation de la loi par l’employeur.

Arbh. Luik 8 februari 2010, A.R. nr. 35557/08 en 35569/08, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 4, 20 april 2010

Belastbaarheid van in het buitenland opgebouwde pensioenen

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Hasselt dd. 04.02.2009 – Eisers bezitten de Nederlandse nationaliteit maar hebben hun woonplaats naar België overgebracht. Zij hebben pensioenrechten opgebouwd binnen een Nederlandse vennootschap dewelke schriftelijk werden vastgelegd in een pensioenbrief. In het jaar 1993 betaalde deze Nederlandse vennootschap een afkoopsom aan eerste eiser. Deze som vertegenwoordigde de afkoopwaarde van de pensioenrechten ten voordele van de belastingplichtigen opgebouwd door stortingen gedaan door de in Nederland gevestigde besloten vennootschap.

De betwisting betreft de vraag of de afkoopwaarden van deze rechten als een uitgesteld beroepsinkomen in toepassing van art. 34, § 1 belastbaar is. De Rechtbank dient na te gaan, aan de hand van de overlegde stukken als daar zijn de pensioenbrief, of de premiestortingen in het individuele en definitieve voordeel van de begunstigden werden verricht.

De Rechtbank komt tot het besluit dat de pensioenrechten van eerste eiser in zijn uitsluitend en definitief voordeel werden aangelegd, zodat dit voordeel te beschouwen was als een onmiddellijk en definitief verworven voordeel voor eisers op het ogenblik van de premiestorting door de werkgever van eerste eiser. De kapitaalsuitkering kan dan ook niet als een uitgesteld bedrijfsinkomen worden belast in hoofde van eisers.

Rb. Hasselt 4 februari 2009, AR nr. 01/711/A, FiscalNet 19 november 2009.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 3, 23 januari 2010

Belastbaarheid van in het buitenland opgebouwd pensioen

De belastingplichtige ontving in 2000 pensioenuitkeringen vanwege een Nederlandse vennootschap die belast werden in de personenbelasting, terwijl ze volgens de belastingplichtige onbelastbaar zijn gezien de betalingen gebeurden in zijn uitsluitend en definitief voordeel.

Volgens het Hof bestaat er geen betwisting over het feit dat België heffingsbevoegd is zodat aan de hand van de Belgische interne wetgeving dient te worden nagegaan of de litigieuze pensioenuitkeringen effectief belast kunnen worden.

Overeenkomstig artikel 34 WIB92 worden pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden principieel belastbaar gesteld wanneer deze door een levensverzekeringsonderneming of door een pensioen- of voorzorgfonds werden toegekend.

Overeenkomstig artikel 39 §2, 2°, a) WIB92 zijn pensioenuitkeringen vrijgesteld indien de belastingplichtige of de persoon wiens rechtverkrijgenden hij is, het levensverzekeringscontract individueel heeft gesloten en er geen vrijstelling van belasting of belastingvermindering op de betaalde premies werd verkregen. De belastingplichtige dient aldus te bewijzen dat het gaat om een individueel afgesloten levensverzekeringscontract en dat er geen vrijstelling werd genoten voor wat de werknemersbijdragen betreft.

Er is sprake van een individueel levensverzekeringscontract indien de werkgeversbijdragen voor de pensioenopbouw in Nederland in het definitief en uitsluitend voordeel van de belastingplichtigen zijn gebeurd op het ogenblik dat ze werden gestort. Wanneer de pensioenopbouw wordt verricht in het definitief en uitsluitend voordeel van de betrokkenen, dienen zij immers als bezoldigingen te worden beschouwd in hoofde van de werknemer en konden zij op dat moment reeds worden belast.

Uit de feiten blijkt dat de pensioenaanspraken van de belastingplichtige definitief verworven rechten waren. Het Hof besluit dat de litigieuze voorzieningen in Nederland in het definitief en uitsluitend voordeel van de belastingplichtige en zijn begunstigden werden vastgelegd, zodat deze te beschouwen waren als onmiddellijk belastbaar en thans niet als een uitgesteld bedrijfsinkomen kunnen worden belast in hoofde van de belastingplichtige.

Antwerpen 30 juni 2009, AR nr. 2006/32, FiscalNet 24 november 2009.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 3, 23 januari 2010

Pension extralégale payée à l’étranger à un Belge non-résident en Belgique

Une pension extralégale est payée sous forme d’un capital à un Belge, non-résident en Belgique. Le paiement est fait par une compagnie d’assurance belge, en exécution du règlement d’assurance de groupe créé par l’employeur non résident. Rien ne rattache professionnellement cette pension à l’assureur belge. En conséquence cette pension ne peut être considérée comme étant « à charge d’une société résidente » au sens de l’article 228, §2, 6° du CIR 92, et, partant, elle n’est pas soumise à l’impôt des non-résidents.

Arbh. Brussel, 18 juni 2008, J.D.F. 2009, 93-97.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 3, 23 januari 2010

Tussenkomst Sluitingsfonds premies groepsverzekering

Artikel 2, §1, van de Sluitingswet 1967 (zoals gewijzigd bij wet van 28 juli 1971 en later vervangen bij wet van 30 maart 1976, voor de opheffing ervan bij artikel 88 van de wet van 26 juni 2002) bepaalt dat, wanneer bij sluiting van een onderneming de werkgever zijn geldelijke verplichtingen tegenover zijn werknemers niet nakomt, het Fonds hen dient te betalen:

  • de lonen verschuldigd krachtens de individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten;
  • de vergoedingen en voordelen verschuldigd krachtens de wet of CAO.

Het aangevochten arrest stelt vast dat de verweerder en diens werkgever een buiten het PC gesloten CAO van 27 april 1988, die niet werd neergelegd bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, hebben uitgevoerd in die zin dat de erin bedongen premies voor een groepsverzekering door de werkgever werd uitbetaald tot 1 november 1989 en dat de verweerder zelf de verdere premies betaald heeft bij het in gebreke blijven hiervan door de werkgever. Het arrest oordeelt dat deze CAO bindend is voor de werkgever en de verweerder ingevolge de aanvaarding ervan, niet op basis van de CAO-wet, maar wel op basis van de algemene bepalingen van het verbintenissenrecht. Het arrest besluit dat de premies voor groepsverzekering dan ook verschuldigd waren ingevolge een individueel aangegane overeenkomst.

Het bestreden arrest beslist dan ook wettig dat de door de werkgever verschuldigde betaling van de premies voor de groepsverzekering ten laste van het Fonds kan worden gelegd binnen de wettelijk bepaalde begrenzing.

Cass. 16 november 2009, S.09.0044.N, www.belgielex.be.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 3, 23 januari 2010

In het buitenland opgebouwde pensioenrechten belastbaar in België?

De heer H.C. ging over tot de afkoop van zijn pensioenverplichtingen bij een Nederlands pensioenfonds. De administratie oordeelde dat die afkoopsom belastbaar is als pensioen in de zin van art. 34 §1 1° WIB92. Overeenkomstig art. 39 §2 2° WIB92 zijn pensioenuitkeringen vrijgesteld indien de belastingplichtige of de persoon wiens rechtverkrijgende hij is, het levensverzekeringscontract individueel heeft gesloten en er geen vrijstelling van belasting of belastingvermindering op de betaalde premies werd verkregen.

Het Hof stelt dat er sprake is van een individueel levensverzekeringscontract indien de werkgeversbijdragen voor de pensioenopbouw in Nederland in het definitief en uitsluitend voordeel van de belastingplichtigen zijn gebeurd op het ogenblik dat ze werden gestort (Cass. 11 april 2002, www.cass.be). Wanneer de pensioenopbouw wordt verricht in het definitief en uitsluitend voordeel van de betrokkene, dienen zij immers als bezoldigingen te worden beschouwd in hoofde van de werknemer en konden zij op dat moment reeds worden belast.

Anders dan de belastingadministratie meent, doen noch de bestaande wettelijke, noch de in de pensioenbrief vastgelegde beschikkingsbeperkingen op de opgebouwde rechten afbreuk aan het definitief verworven karakter van de pensioenrechten in hoofde van de heer H.C.

Antwerpen 7 april 2009, A.R. nr. 1223/2008, FiscalNet 14 september 2009.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 2, 27/11/2009

Aftrekbaarheid als beroepskosten van werkgeversbijdragen

Artikel 53, 12 ° van het WIB92 moet strikt geïnterpreteerd worden. Het heeft enkel betrekking op de bezoldigingen die door de belastingplichtige werden toegekend aan zijn echtgenoot die met hem samenwerkt, met uitsluiting van de samenhangende kosten die aftrekbaar zijn uit hun aard. Het bedrag van de werkgeversbijdragen, betaald door de
belastingplichtige voor zijn echtgenoot, die met hem samenwerkt, zijn aftrekbaar op grond van artikel 49 van het WIB92. Immers, de verwerping van deze uitgaven zou niet leiden tot het belasten in hoofde van de belastingplichtige van de brutobezoldigingen die hij heeft toegekend aan zijn echtgenoot, maar van een hoger bedrag.

Brussel 30 maart 2009, F.J.F. 2009, 960-963.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 2, 27/11/2009

Verjaring vordering aanvullende pensioenen

Op de vordering tot uitvoering van een verbintenis die ontstaan is uit een arbeidsovereenkomst maar met vervaldag na het beëindigen van die overeenkomst — in casu een vordering tot herberekening van een aanvullend pensioenkapitaal — is de in artikel 15 A.O.W bepaalde verjaringstermijn toepasselijk. Die verjaringstermijn vangt slechts aan op het ogenblik dat het recht opeisbaar wordt.

Een betwisting die betrekking heeft op de interpretatie en toepassing van een pensioenplan is een betwisting die uitsluitend de uitvoering van de verbintenissen opgenomen in het kader van de arbeidsovereenkomst en het daarin geïntegreerde pensioenplan tot voorwerp heeft en kan enkel ingesteld worden tegen de werkgever.

Arbh. Brussel 5 mei 2009, J.T.T. 2009, 393-394.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 2, 27/11/2009

Wat is een aanvullend pensioenrecht?

In deze nieuwsbrief kan u op pagina 5 een kort verslag vinden van een uitspraak van het Brussels Arbeidshof van 10 april 2009. De vraag die voorligt, is eenvoudig: zijn de werkgever en de verzekeraar samen aansprakelijk voor het aanvullend pensioen van de werknemer? Waar houdt de aansprakelijkheid voor de ene op en waar begint de aansprakelijkheid van de andere?

Op zich is het arrest van het Arbeidshof weinig verassend. Het Arbeidshof meent namelijk dat er geen solidaire aansprakelijkheid is tussen verzekeraar en werkgever. Dit bevestigt het merendeel van de rechtspraak die handelt over de groepsverzekering als een zogenaamd beding ten behoeve van een derde. Het Hof stelt dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de toezegging en de uitvoering. Voor de uitvoering is de pensioeninstelling verantwoordelijk. Voor de toezegging is de werkgever-inrichter verantwoordelijk. Niets nieuws onder de zon.

Tussen de regels door kan men in dit arrest echter zien het Arbeidshof worstelt met de kwalificatie van het aanvullend pensioenrecht. En niet ten onrechte!

Wat voor recht heeft een aangeslotene eigenlijk op het aanvullend pensioen? Hoe gaat de rechtspraak om met dit zogenaamd “verworven recht”? Zelden tot nooit waagt de rechtspraak zich tot een duidelijke uitspraak.

Het aanvullend pensioen houdt dan ook ergens het midden tussen een eigensoortig eigendomsrecht en een vorderingsrecht. Ook is het verschil tussen de verworven reserve en de verworven prestatie niet juridisch loepzuiver te noemen. Het is een bevreemdende vaststelling: de aanspraak op het aanvullend pensioen zit in een juridisch vacuüm voor de aangeslotene.

De rechtspraak worstelt duidelijk met de kwalificatie van het recht. Het Brussels Arbeidshof is zeker niet alleen.

Als we bijvoorbeeld het arrest van het Europees Hof van Justitie (EHvJ) lezen (zie pg. 2 van deze nieuwsbrief) dan zien we dat het Hof het begrip “belangen” hanteert. Het Hof spreekt niet over rechten. Het Hof meent dat er een soort van legitiem belang van de werknemer op zijn aanvullend pensioen rust. Maar wat is “een legitiem belang”?

Nog een ander voorbeeld in deze nieuwsbrief is het vonnis van de arbeidsrechtbank van Gent van 19 maart (pg. 5). In deze zaak vordert een werknemer de betaling van bijkomende werkgeversbijdragen in de groepsverzekering, omdat hij vindt dat zijn aanvullend pensioen moet berekend worden op een PBO-basis (projected benefit obligation) en niet op basis van een ABO-basis (accured benefit obligation). Het verschil tussen beide berekeningen is zeer groot. De wijze waarop het recht berekend wordt heeft inderdaad een belangrijke impact op de uiteindelijke prestatie. De vraag is natuurlijk in welke mate de berekeningswijze een recht kan uitdrukken. Gaat het immers niet steeds over een bijzonder complexe actuariële berekening die quasi onvatbaar is voor de gemiddelde aangeslotene?

Ook de wetgever creëert geen duidelijkheid. Als we bijvoorbeeld de loonbeschermingswet nemen, dan zien we dat de bijdragen wel als loon worden gekwalificeerd maar het uiteindelijke pensioen niet. Tijdens de opbouw verandert de reserve met andere woorden van juridisch karakter.

Een duidelijkere juridische kwalificatie van het aanvullend pensioenrecht zou niet slecht zijn.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 6, 6 juli 2009