Een interne voorziening werd op het passief van de balans van een vennootschap geboekt voor een bedrag 4.906.440 BEF op 31 december 1992, en voor een bijkomend bedrag van 1.359.960 BEF op 31 december 1993, teneinde de individuele pensioentoezegging voor de afgevaardigd bestuurder te kunnen dekken. Sedert de wet van 19 juli 1991 tot wijziging van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en tot vaststelling van een aantal bepalingen betreffende de werking van de Controledienst voor de Verzekeringen, is de individuele pensioentoezegging die het voorwerp uitmaakt van interne financiering, onwettig.
De partijen worden het niet eens over de gebruikte actuariële methode. Het Hof is derhalve niet in staat vast te stellen of de voorziening die werd geboekt op 31 december 1991 en vervolgens op 31 december 1993, het resultaat is van een correct gekozen actuariële methode en of ze in het licht van artikel 48 van het WIB 92 en van artikels 24 tot 27 van het koninklijk uitvoeringsbesluit correct de pensioenlast vertegenwoordigt waarvan men kan stellen dat deze normaal op de uitslagen van elk van beide overwogen periodes drukt. Eiseres, die moet aantonen dat wordt voldaan aan de aftrekvoorwaarden van de pensioenvoorziening, slaagt er derhalve niet in naar rechte genoegzaam aan te tonen dat haar verzoek tot ontheffing gegrond is, wat het onderzoek van haar overige grieven overbodig maakt. Het beroep is niet gegrond.
Brussel 19 juni 2008, Fiscalnet 19 november 2008.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3