De CBFA bekijkt hoe de minimumwaarborg bij defined contribution plannen moet geïnterpreteerd worden. Dient de minimumwaarborg afzonderlijk bekeken te worden voor de werkgevers- en werknemersbijdragen, of volstaat dat de totale reserve voldoet aan de minimumwaarborg?
De WAP bepaalt dat de aangeslotene bij zijn uittreding, pensionering of bij opheffing van de pensioentoezegging, recht heeft op de persoonlijke bijdragen gekapitaliseerd tegen de maximale intrestvoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur (artikel 24, § 1) en, voor de toezeggingen van het type vaste bijdragen of van het type cash balance, ook op de werkgeversbijdragen, gekapitaliseerd tegen diezelfde intrestvoet verminderd met 0,5% (artikel 24, § 2).
Om te verifiëren of aan de waarborg van artikel 24 van de WAP voldaan is, volstaat het na te gaan of de totale verworven reserve (inclusief de reserve opgebouwd door bijdragen gestort voor 1 januari 2004) minstens gelijk is aan de totale waarborg. Men moet dus niet afzonderlijk de werknemersbijdragenreserve en de werkgeversbijdragenreserve vergelijken met de overeenkomstige waarborg.
Voor het bepalen van de werkgeversbijdragen moet krachtens artikel 60 van de WAP enkel de werkgeversbijdragen gestort vanaf 1 januari 2004 in aanmerking genomen worden.
Voor het bepalen van de waarborg op de persoonlijke bijdragen dienen de bijdragen gestort voor die datum wel in aanmerking genomen te worden voor zover er reeds voor de inwerkingtreding van de WAP een garantie diende op gegeven te worden, dwz voor de groepsverzekeringen minstens op de persoonlijke bijdragen gestort vanaf 1 januari 1996 en voor de voorzorgsinstellingen minstens op de persoonlijke bijdragen gestort vanaf 1 januari 1986.
Wat ten slotte de financiering betreft, dient enkel de waarborg op de persoonlijke bijdragen bij de pensioeninstelling gefinancierd te zijn.
Bron: CBFA, Verslag directiecomité 2004, pag. 144