Gelijke behandeling van feitelijk samenwonenden

Een vrouw woonde in Griekenland reeds sinds 1956 samen met een man, die overleed in 1996. Deze man genoot sinds 1995 een rustpensioen. Ook de vrouw genoot een rustpensioen. Na het overlijden van de man vordert de vrouw de uitbetaling van het weduwenpensioen, stellende dat zij reeds 39 jaar op een huwelijkse wijze samenwoonde met de overleden man. Dit werd haar geweigerd omdat een weduwenpensioen enkel kan toegekend worden in geval van een huwelijk. De vrouw stelt dat er sprake is van een schending van artikel 14 EVRM juncto artikel 8 EVRM en artikel 1, 1e Aanvullend Protocol.

Het Hof verwijst naar de zaak Burden en stelt dat de juridische gevolgen van een huwelijk of een ‘burgerlijk partnerschap’, waarin 2 personen duidelijk en uitdrukkelijk beslissen om zich te verbinden, deze relatievorm onderscheiden van andere samenlevingsvormen. Op dezelfde manier dat er tussen, enerzijds, een gehuwd koppel of een ‘burgerlijk partnerschap’ en anderzijds een heteroof homoseksueel koppel waarvan de 2 leden ervoor gekozen hebben om samen te leven zonder echtgenoten of ‘burgerlijke partners’ te worden geen analogie kan zijn, maakt de afwezigheid van dergelijke bindende overeenkomst dat de samenwoningsrelatie, ondanks de lange duur, fundamenteel verschillend is van degene die bestaat tussen echtgenoten of burgerlijke partners. (EHRM 28 april 2008, nr. 13378/05, Burden v. The United Kingdom)

Het Hof stelt dat in casu noch de man, noch de vrouw enige stappen ondernomen hebben om hun samenwonen te laten erkennen of een relatie te creëren waaruit juridische gevolgen voortvloeien. De vrouw kan zich bijgevolg niet beroepen op het gewettigd vertrouwen dat zij zou kunnen genieten van een weduwenpensioen in de hoedanigheid van samenwonende. Er is bijgevolg geen schending.

EHRM 10 februari 2011, nr. 9957/08, Dorosidou v. Grece.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 3

Europees Hof van Justitie: Beperking bescherming werknemers bij insolventie werkgever

Richtlijn 2008/94 stelt een bescherming in voor de werknemers bij insolventie van de werkgever, om de honorering van hun onvervulde aanspraken te garanderen. (Artikel 3 en 7 richtlijn 2008/94) In het kader van artikel 12 van de richtlijn kunnen de lidstaten dit beperken. Artikel 12 laat expliciet een beperking toe indien de werknemer in eigen persoon of samen met nauwe verwanten eigenaar was van een essentieel deel van de onderneming of de vestiging van de werkgever en essentiële invloed had op de activiteiten ervan. (Artikel 12, b en c richtlijn 2008/94)

In een prejudiciële vraag wordt aan het Hof gevraagd of deze bepalingen zich verzetten tegen een nationaalrechtelijke bepaling die een werknemer uitsluit van de garantie van honorering van onvervulde aanspraken op grond dat hij in de zes maanden vóór de aanvraag van faillissement van de betrokken onderneming in eigen persoon of samen met nauwe verwanten eigenaar was van een essentieel deel van deze onderneming en een aanzienlijke invloed op de activiteiten ervan uitoefende.

Het Hof antwoordt dat artikel 12, c van de richtlijn geen termijn oplegt voor bezit van een essentieel deel van de betrokken onderneming Het Hof oordeelt dat de nationale bepaling geen afbreuk doet aan het doel van de richtlijn. Het sluit immers situaties uit waarin niet uit te sluiten valt dat de uitgesloten werknemer verantwoordelijk kan zijn voor de insolventie van de betrokken onderneming. De richtlijn verzet zich bijgevolg niet tegen een dergelijke nationale regeling.

HvJ 10 februari 2011, nr. C-30/10.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 3

Commissie daagt België voor EU-Hof wegens discriminerende behandeling van pensioenspaarbijdragen

De Europese Commissie heeft vandaag België voor het Hof van Justitie van de EU gedaagd omdat het land uitsluitend belastingvermindering wegens pensioensparen toestaat voor betalingen aan Belgische instellingen of, in het geval van collectief pensioensparen, wanneer het geld in Belgische fondsen wordt geïnvesteerd. De Commissie is van mening dat deze bepalingen indruisen tegen de EU-regels inzake het vrij verrichten van diensten en het vrije verkeer van kapitaal die zijn neergelegd in de artikelen 56 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De Commissie had België in maart 2010 al een met redenen omkleed advies toegezonden (IP/10/300). Omdat België zich niet tijdig aan de EU-wetgeving heeft geconformeerd, heeft de Commissie vandaag besloten om de zaak voor het Hof van Justitie van de EU te brengen.

Volgens de Belgische wet op de inkomstenbelasting komen betalingen voor individuele pensioenspaarrekeningen, collectieve pensioenspaarrekeningen en spaarverzekeringen slechts in aanmerking voor belastingvermindering als zij in België zijn gedaan. De Belgische autoriteiten betogen dat deze beperking nodig is om de zekerheid van de pensioenspaarbeleggingen te garanderen.

De Commissie is van mening dat deze beperking te ver gaat en discriminerend is. De EUwetgeving betreffende de wederzijdse bijstand en het levensverzekeringsbedrijf zou voldoende garanties moeten bieden dat de spaarbeleggingen van Belgen, of het nu in binnenlandse dan wel in buitenlandse fondsen is, even goed zijn beschermd. De Belgische wetgeving weerhoudt Belgische belastingplichtigen ervan om deel te nemen in pensioenfondsen in andere lidstaten en druist in tegen de fundamentele EU-beginselen inzake het vrij verrichten van diensten en het vrije verkeer van kapitaal.

Voor de persmededelingen over inbreukprocedures op het gebied van belastingen en douane: http://ec.europa.eu/taxation_customs/common/infringements/infringement_cases/index_en.htm

Voor de laatste algemene informatie over inbreukmaatregelen tegen lidstaten: http://ec.europa.eu/community_law/index_nl.htm

Voor informatie over de inbreukprocedures van de EU: MEMO/10/605

Bron: Europa Top

Overeenkomst van aanvullende pensioentoezegging ten voordele van de zaakvoerder

De Administratie telt bij de bezoldigingen van de bestuurder van een vennootschap, de door die vennootschap aan een verzekeringsmaatschappij betaalde premies in het kader van een bedrijfsleidersverzekering. De Administratie acht immers dat het voordeel van het verzekeringscontract rechtstreeks toekomt aan de bestuurder, op basis van een overeenkomst houdende bijkomende pensioentoezegging gesloten tussen de vennootschap en haar bestuurder. Ten onrechte volgens het hof, daar de Administratie niet aantoont dat de betwiste premies definitief werden betaald in het exclusieve en individuele voordeel van de bestuurder en dat de Administratie zelfs niet voorstelt om te bewijzen dat er sprake is van veinzing.

Brussel 17 februari 2010, Fiscalnet 6 juli 2010.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nr. 1, 15 september 2010

Verjaringstermijn niet-betaalde pensioenprestaties

De verjaringstermijn van niet-betaalde pensioenprestaties bedraagt 30 jaar in toepassing van art. 2262 B.W. Wanneer de vordering tot het bekomen van deze pensioenprestaties wordt ingesteld op grond van art. 1382 B.W., is het vertrekpunt van de verjaringstermijn het ogenblik waarop de fout, de schade en het oorzakelijk verband vaststaan. In casu is de schade pas ontstaan wanneer de rechthebbende geen aanpassingsvergoeding meer ontving.

Arbh. Gent 5 juni 2009, Socialweb 25 augustus 2010.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nr. 1, 15 september 2010

Afscheidspremies: aanvulling op pensioen

Een onderneming betaalde aan haar werknemers een afscheidspremie bij pensionering. De BVBA is niet verplicht om deze vergoeding te betalen. In die zin moeten de uitbetaalde afscheidspremies worden beschouwd als een aanvulling van het pensioen van deze werknemers.

Krachtens artikel 2, lid 3 van de loonbeschermingswet worden vergoedingen “die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid” niet als loon beschouwd. Het heeft geen belang of deze premie eenmalig is, welke omvang de premie heeft, welke parameters zijn gebruikt om de premie samen te stellen, en of deze parameters al dan niet zijn geput uit de voorheen bestaande tewerkstelling. Enkel de intentie van de werkgever telt. De RSZ beschouwde de premie dus onterecht als loon.

Arbh. Antwerpen 23 april 2010, Socialweb 16 augustus 2010.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nr. 1, 15 september 2010

Aanvullende pensioentoezegging kan door de werkgever niet eenzijdig gewijzigd worden

In een vonnis van 22 juni 2009 oordeelde de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt dat een werkgever een aanvullende pensioentoezegging niet eenzijdig kan wijzigen.

Een werkgever deed ten voordele van zijn kaderleden en hogere bedienden een aanvullende pensioentoezegging in 1967. Begin jaren 2000, na sluiting van de onderneming en nadat alle werknemers waren afgevloeid, ontstond er een geschil tussen enerzijds de werkgever en de pensioeninstelling, en anderzijds de begunstigde ex-werknemers.

Het geschil draaide om de interpretatie en de uitvoering van het pensioenreglement, waarin de omvang van de pensioentoezegging van de werkgever aan de aangeslotenen bepaald wordt. De werkgever en de pensioeninstelling gaven een nieuwe interpretatie aan de pensioentoezegging, waardoor de pensioenrechten van de aangeslotenen minder omvangrijk werden dan in de interpretatie die er vóór 2000 aan werd gegeven.

De rechtbank van eerste aanleg te Hasselt sprak zich als volgt uit:

De pensioentoezegging neergeschreven in het pensioenreglement, maakt deel uit van de individuele arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.

Aangezien dat reglement deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst, moeten de regels voor interpretatie van contracten worden toegepast om de draagwijdte van het reglement te achterhalen. De oorspronkelijke en gemeenschappelijke bedoeling van de werkgever en de begunstigde werknemers bij de pensioentoezegging moet achterhaald worden.

De interpretatie van het pensioenreglement mag niet eenzijdig worden gewijzigd door de werkgever, noch door de pensioeninstelling die de pensioentoezegging moet uitvoeren volgens de bepalingen van het pensioenreglement.

Overeenkomstig de wet Aanvullende Pensioenen geldt als algemeen principe dat de beslissing tot invoering, wijziging of opheffing van een pensioentoezegging tot de uitsluitende bevoegdheid van de werkgever behoort. Deze eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van de werkgever moet echter genuanceerd worden vanuit de bepalingen van het Belgisch recht die het eenzijdig wijzigingsrecht van de werkgever beperken. Enerzijds is er artikel 1134, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek dat bepaalt dat overeenkomsten niet kunnen worden herroepen dan met wederzijdse toestemming van de partijen en op gronden door de wet erkend. Anderzijds bepaalt artikel 25 van de Arbeidsovereenkomstenwet dat elk beding waarbij de werkgever zich het recht voorbehoudt de essentiële voorwaarden van de arbeidsovereenkomst eenzijdig te wijzigen, nietig is.

Uit de toepassing van deze artikelen op aanvullende pensioenplannen vloeit voort dat, wanneer een pensioenreglement geen wijzigingsbeding bevat, een eenzijdige wijziging door de werkgever van de bepalingen van het pensioenreglement niet aanvaardbaar is.

Alle beslissingen van de werkgever die een eenzijdige wijziging van de pensioentoezegging inhouden zijn dan ook in strijd met artikel 1134, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek. Deze beslissingen zijn dus niet rechtgeldig en bijgevolg niet tegenstelbaar aan de aangeslotenen of begunstigden.

Uit dit vonnis blijkt dus zeer duidelijk dat een werkgever (net als de uitvoerende pensioeninstelling) zich dient te houden aan de pensioentoezegging zoals die oorspronkelijk is overeengekomen met zijn werknemers. Hij kan deze pensioentoezegging niet eenzijdig wijzigen of er een nieuwe interpretatie aan geven waardoor de rechten van de aangeslotenen worden gewijzigd.

Bron: Eubelius, december 2009

Overeenkomst van aanvullende pensioentoezegging ten voordele van de zaakvoerder

De Administratie telt bij de bezoldigingen van de bestuurder van een vennootschap, de door die vennootschap aan een verzekeringsmaatschappij betaalde premies in het kader van een bedrijfsleidersverzekering. De Administratie acht immers dat het voordeel van het verzekeringscontract rechtstreeks toekomt aan de bestuurder, op basis van een overeenkomst houdende bijkomende pensioentoezegging gesloten tussen de vennootschap en haar bestuurder. Ten onrechte volgens het hof, daar de Administratie niet aantoont dat de betwiste premies definitief werden betaald in het exclusieve en individuele voordeel van de bestuurder en dat de Administratie zelfs niet voorstelt om te bewijzen dat er sprake is van veinzing.

Brussel 17 februari 2010, Fiscalnet 6 juli 2010.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nr. 1, 15 september 2010

Verjaringstermijn niet-betaalde pensioenprestaties

De verjaringstermijn van niet-betaalde pensioenprestaties bedraagt 30 jaar in toepassing van art. 2262 B.W. Wanneer de vordering tot het bekomen van deze pensioenprestaties wordt ingesteld op grond van art. 1382 B.W., is het vertrekpunt van de verjaringstermijn het ogenblik waarop de fout, de schade en het oorzakelijk verband vaststaan. In casu is de schade pas ontstaan wanneer de rechthebbende geen aanpassingsvergoeding meer ontving.

Arbh. Gent 5 juni 2009, Socialweb 25 augustus 2010.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nr. 1, 15 september 2010

Afscheidspremies: aanvulling op pensioen

Een onderneming betaalde aan haar werknemers een afscheidspremie bij pensionering. De BVBA is niet verplicht om deze vergoeding te betalen. In die zin moeten de uitbetaalde afscheidspremies worden beschouwd als een aanvulling van het pensioen van deze werknemers.

Krachtens artikel 2, lid 3 van de loonbeschermingswet worden vergoedingen “die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid” niet als loon beschouwd. Het heeft geen belang of deze premie eenmalig is, welke omvang de premie heeft, welke parameters zijn gebruikt om de premie samen te stellen, en of deze parameters al dan niet zijn geput uit de voorheen bestaande tewerkstelling. Enkel de intentie van de werkgever telt. De RSZ beschouwde de premie dus onterecht als loon.

Arbh. Antwerpen 23 april 2010, Socialweb 16 augustus 2010.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nr. 1, 15 september 2010