De belastingplichtige is Belgisch rijksinwoner en oefende een dienstbetrekking uit in Nederland. Hij heeft bepaalde inkomsten voortkomend uit een individueel levensverzekeringscontract aangegeven in de personenbelasting als inkomsten begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten.
Tijdens de opbouw van het pensioen werd nooit enige belastingvermindering of –vrijstelling genoten. De stortingen gebeurden in het uitsluitend en definitief voordeel van de verzekerde.
De administratie stelt dat de verzekering een collectief karakter heeft, zodat ze niet als een individuele levensverzekering in de zin van artikel 39, §2 WIB92 kan worden beschouwd. Volgens het Hof, neemt het feit dat het gaat om een collectieve toezegging door de werkgever, immers niet weg dat aan iedere werknemer op basis van zijn persoonlijke aansluiting en rekening houdend met persoonsgebonden elementen, individuele pensioenaanspraken worden verleend.
De administratie argumenteert dat de belastingplichtigen niet beschikken over definitief verworven rechten, vermits uit de stukken blijkt dat ze tijdens de opbouw van het pensioenkapitaal op geen enkel ogenblik konden beschikken over de opgebouwde som, dat ze de verzekering niet konden afkopen en dat ze nooit zeker waren ooit enig inkomen te ontvangen.
Het Hof oordeelt dat de vereiste dat stortingen geacht moeten worden te zijn gebeurd in het definitief en uitsluitend voordeel van de werknemer niet impliceert dat het bewijs moet worden geleverd dat de werknemer tijdens de opbouw van zijn pensioen op eender welk ogenblik vrij kon beschikken over de pensioenreserves.
Antwerpen 23 december 2008, Fiscalnet 19 mei 2009.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 5