Volgens de belastingplichtige werd een groepsverzekering met intentie van pensioenopbouw in het voordeel van de bedrijfsleider of van zijn rechthebbenden afgesloten, waarbij voldaan werd aan alle voorwaarden van art. 52, 3°, b en art. 59 WIB92.
De fiscus verdedigde de stelling dat het contract weliswaar alle uiterlijke kenmerken van een “verzekeringscontract” draagt maar echter op einddatum enkel verplicht de gekapitaliseerde premies dienen terugbetaald te worden, naast uitvoering van de andere in het contract vermelde bepalingen. De verzekerde heeft dus geen enkel recht op prestatie, nu het uitgekeerde enkel bestaat uit het gekapitaliseerde bedrag, en dat de begunstigde, zowel bij leven als bij overlijden, enkel het spaartegoed krijgt en geen risicokapitaal bij overlijden.
De Rechtbank stelde vast dat in de voorliggende situatie het contract hoe dan ook slechts retournering bepaalt van de gekapitaliseerde premies. In zoverre er immers al een alea aanwezig is, wordt het geneutraliseerd door de werking van het voorliggend contract. Het gaat voorts niet om een pensioenregeling voor de bedrijfsleider in de zin van de wet, nu er geen pensioentoezegging voorligt, wat onderzoek naar de andere wettelijke voorwaarden in dit verband zonder voorwerp maakt.
Rb. Antwerpen 16 januari 2008, Fiscalnet 14 november 2008
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3