Het Grondwettelijk Hof vernietigt de wet van 21 december 2007 tot wijziging van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen wat betreft het geslacht in verzekeringsaangelegenheden. Het Hof neemt daarbij de overwegingen van het arrest van het Hof van Justitie van 1 maart 2011 over en besluit dat het verschil in behandeling niet redelijk kan worden verantwoord.
Het Grondwettelijk Hof is, net als het Hof van Justitie, van mening dat de toekenning van een overgangsperiode aangewezen is. De gevolgen van de vernietigde wet zullen worden gehandhaafd tot uiterlijk 21 december 2012. Enerzijds kan dit de verzekeringsmaatschappijen in staat stellen zich aan te passen aan de nieuwe voorwaarden die voortvloeien uit het onderhavige arrest en het arrest van het Hof van Justitie van 1 maart 2011 en hun producten dientengevolge te wijzigen. Anderzijds zou de vernietiging, met retroactieve werking, van de bestreden wet en in het bijzonder van artikel 3 ervan tot gevolg zou hebben dat het vroegere artikel 10 van de wet van 10 mei 2007 opnieuw van kracht wordt. §3 van dit artikel beperkte de geldigheid van de door §1 toegestane afwijking tot uiterlijk 21 december 2007. Door de overgangsperiode krijgt de wetgever de mogelijkheid en de tijd om ter zake opnieuw op te treden en te bepalen of het verbod op het maken van een op het geslacht berustend onderscheid bij het vaststellen van de verzekeringspremies en – uitkeringen, op de datum waarop dat verbod in werking zal treden, al dan niet eveneens van toepassing is op de vóór die datum gesloten overeenkomsten.
GwH 30 juni 2011, nr. 116/2001.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2011-2012, nieuwsbrief nr. 1