Richtlijn 2008/94 stelt een bescherming in voor de werknemers bij insolventie van de werkgever, om de honorering van hun onvervulde aanspraken te garanderen. (Artikel 3 en 7 richtlijn 2008/94) In het kader van artikel 12 van de richtlijn kunnen de lidstaten dit beperken. Artikel 12 laat expliciet een beperking toe indien de werknemer in eigen persoon of samen met nauwe verwanten eigenaar was van een essentieel deel van de onderneming of de vestiging van de werkgever en essentiële invloed had op de activiteiten ervan. (Artikel 12, b en c richtlijn 2008/94)
In een prejudiciële vraag wordt aan het Hof gevraagd of deze bepalingen zich verzetten tegen een nationaalrechtelijke bepaling die een werknemer uitsluit van de garantie van honorering van onvervulde aanspraken op grond dat hij in de zes maanden vóór de aanvraag van faillissement van de betrokken onderneming in eigen persoon of samen met nauwe verwanten eigenaar was van een essentieel deel van deze onderneming en een aanzienlijke invloed op de activiteiten ervan uitoefende.
Het Hof antwoordt dat artikel 12, c van de richtlijn geen termijn oplegt voor bezit van een essentieel deel van de betrokken onderneming Het Hof oordeelt dat de nationale bepaling geen afbreuk doet aan het doel van de richtlijn. Het sluit immers situaties uit waarin niet uit te sluiten valt dat de uitgesloten werknemer verantwoordelijk kan zijn voor de insolventie van de betrokken onderneming. De richtlijn verzet zich bijgevolg niet tegen een dergelijke nationale regeling.
HvJ 10 februari 2011, nr. C-30/10.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 3