Artikel 2, §1, van de Sluitingswet 1967 (zoals gewijzigd bij wet van 28 juli 1971 en later vervangen bij wet van 30 maart 1976, voor de opheffing ervan bij artikel 88 van de wet van 26 juni 2002) bepaalt dat, wanneer bij sluiting van een onderneming de werkgever zijn geldelijke verplichtingen tegenover zijn werknemers niet nakomt, het Fonds hen dient te betalen:
- de lonen verschuldigd krachtens de individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten;
- de vergoedingen en voordelen verschuldigd krachtens de wet of CAO.
Het aangevochten arrest stelt vast dat de verweerder en diens werkgever een buiten het PC gesloten CAO van 27 april 1988, die niet werd neergelegd bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, hebben uitgevoerd in die zin dat de erin bedongen premies voor een groepsverzekering door de werkgever werd uitbetaald tot 1 november 1989 en dat de verweerder zelf de verdere premies betaald heeft bij het in gebreke blijven hiervan door de werkgever. Het arrest oordeelt dat deze CAO bindend is voor de werkgever en de verweerder ingevolge de aanvaarding ervan, niet op basis van de CAO-wet, maar wel op basis van de algemene bepalingen van het verbintenissenrecht. Het arrest besluit dat de premies voor groepsverzekering dan ook verschuldigd waren ingevolge een individueel aangegane overeenkomst.
Het bestreden arrest beslist dan ook wettig dat de door de werkgever verschuldigde betaling van de premies voor de groepsverzekering ten laste van het Fonds kan worden gelegd binnen de wettelijk bepaalde begrenzing.
Cass. 16 november 2009, S.09.0044.N, www.belgielex.be.
Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 3, 23 januari 2010