Eisers worden door de administratie belast op de uitkering van een Nederlands pensioenfonds. Zij houden evenwel voor dat de uitkering vanwege het pensioenfonds vrijgesteld is op basis van art. 39, §2, 2° WIB92. De Rechtbank oordeelde dat wanneer de werkgeversbijdragen voor een levensverzekeringscontract op het ogenblik dat zij worden gestort, in hoofde van de werknemer moeten beschouwd worden als bezoldigingen omdat de pensioenopbouw wordt verricht in zijn definitief en uitsluitend voordeel, de latere uitkeringen niet als een uitgesteld beroepsinkomen kunnen belast worden op grond van art. 34, § 1, 2° WIB92. Dit is evenwel niet het geval wanneer wordt vastgesteld dat de werknemer tijdens de opbouw van het pensioen krachtens de wet of de overeenkomst, niet kon beschikken over de pensioenreserves. Na onderzoek van het voorliggende pensioenreglement volgt dat de aangeslotene of zijn begunstigde de toegekende pensioenaanspraken niet kan verliezen en dat derhalve de pensioenrechten bij het pensioenfonds opgebouwd en toegekend zijn in het individueel en definitief voordeel van eiser en zijn begunstigde, zodat deze bijdragen dienen aangemerkt te worden als bijdragen tot een individuele levensverzekering.
Rb. Hasselt 25 juni 2008, Fiscalnet, 28 januari 2009
Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3